Pio Gotson - Verleiden

 Een bos met bomen die allemaal op omvallen staan zou je niet ingaan, toch? Tenzij je daar niets van wist, als dat bos er doodnormaal uitzag, misschien iets beter dan doodnormaal, zelfs. Een iets warmere herfstdag na een reeks koude, een dik pak bladeren waar nog niemand doorheen gelopen heeft. Vriendelijke paddenstoelen die links en rechts ontspruiten en een geur zo lekker dat holbewoners er een religie voor hadden opgericht.

Probeert het bos je te verleiden?

Een vermoeide zeevaarder op een schip dat in de Dode Zee nog niet blijven drijven zou. Hij is al zo lang van huis dat er inmiddels een nieuwe jaartelling gangbaar is en hij heeft honger en dorst zoals hij dat nog nooit heeft gehad. Dan, een rotspartij, met een vrouw erop die geen benen heeft maar een reusachtige staart heeft met schubben erop. Een zeemeermin, hij is ervoor gewaarschuwd. Ze beloofd hem dingen waarvoor zijn vrouw hem dood zou slaan als hij ze zou doen. Zijn vrouw? Zijn vrouw! Hij heeft een vrouw, roept hij terug. Ach, een vrouw? Je gaat toch dood, pak me toch. Je ziet je vrouw toch nooit meer terug. En daarbij, zei ze, zag ze er toch zo veel beter uit dan wie zijn vrouw dan ook was?

Probeerde ze hem te verleiden?

De gang leek van een andere wereld in het donker. Er werden details uitgelicht en weggelaten die maakten dat het onveiliger voelde hier doorheen te lopen dan om zich om te draaien en het raam van het hotel uit te springen, terwijl hij met licht al zo vaak door de gang was gelopen.

Met licht? Hij keek naar de lampen, die waren waar ze waren maar niet deden wat ze normaal deden. Het was ‘s nachts, dat betekende toch niet dat lampen ook uit moesten? Het tegenovergestelde zelfs, eigenlijk. Hij aarzelde en wilde terug lopen, maar dacht aan wat ze gezegd had. Hij moest daar nu naartoe. Hij wilde ook eens wat beleven, niet de persoon zijn die verhalen aanhoorde, maar ze vertelde.

Hij sloop door de gang heen en kromp ineen bij alles wat hij hoorde, alsof het verboden was ‘s nachts op de gang te zijn, als hotelbezoeker zijnde, zo voelde het wel. Het voelde alsof hij heel lang door de gang liep, en toen plotseling was hij aan het einde. Achter een van de deuren hoorde hij gepraat, gedempt. De deur zorgde voor de demping, want de hoogte van het geluid verried dat ze schreeuwden. Wat een uitgelezen moment om ruzie te hebben.

Hij had geen idee of het de bedoeling was dat hij het vrouwen of herentoilet nam, maar nam uit gemak maar het herentoilet. Waarom was er een gemeenschappelijk toilet als iedereen een eigen op zijn kamer had? Nadenken was lijden.

Al een tijdje zat hij met zijn broek op zijn benen in een van de hokjes toen hij eindelijk gestommel hoorde.

“Waarom ben je niet bij de meisjes gegaan?”

“Waarom wel?”

“Je mag met mij mee, hè, dan houd je je ook aan mijn regels.”

“Je hebt nooit gezegd bij welke ik moest wachten.”

“Wel!”

“O.”

Hij liep het hokje uit en samen namen ze de trap, die ‘s nachts veel langer leek dan wanneer ze er ‘s morgens voor het ontbijt overheen raceten.

Het was laat. Hoe laat exact wist hij niet, maar alles tussen een en vijf uur ‘s nachts vond hij hetzelfde aanvoelen. Laat, in ieder geval, maar er zat een man achter de balie. Hij keek hen aan. Het was een andere medewerker dan de vrouw die hen een paar dagen eerder ingecheckt had, dat was er een geweest die hem met een vuil gezicht aankeek terwijl hij alleen maar bestond. Deze man was aardiger. Hij lachte, brabbelde iets over de jeugd en zwaaide hen uit toen ze de deur uit waren.

De frisheid van de nacht masseerde zijn aan de benauwdheid van het hotel gewend geraakte poriën.

“Waarheen?” vroeg hij.

Ze wees. “Naar daar.” In de richting waar haar vinger wees stond een bank, die hem in het daglicht niet opgevallen was. Nu scheen een van de enige werkende lantaarnpalen erop, en leek het door God zelf geplaatst. Ze keek hem aan en glimlachte.

Probeerde ze hem te…

“Wat ben je aan het doen?”

Snel stopte hij het papier weg. “Niets, mevrouw.”

Ze ging voor hem staan. Ze stonk, dus hij hield zo dicht als mogelijk was zonder handen.

“Ik zag je wel schrijven, ben je vieze dingen op aan het schrijven?”

Wat? dacht hij. Waarom is dat het eerste wat ze aan denkt?

“Nee,” zei hij. “Uiteraard niet.”

“Laat het me lezen dan, als het zo onschuldig is lees ik het wel voor.”

Hij schudde zijn hoofd en dacht aan wat hij opgeschreven had. Ze zat in dezelfde ruimte, niet eens zo heel ver van hem vandaan. “Nee.”

“Dan was het vies dus. Ga maar een gele kaart halen bij de conciërge, nu.”

Hij stond niet op.

“Heb je een spierziekte? Sta op en loop.”

Hij nam zijn tas mee en liep het lokaal uit. Ze riep hem achterna dat hij zijn tas achter moest laten. Hij gehoorzaamde niet.

Beneden, bij de balie van de conciërge, bleef hij niet staan. Hij liep door, de deur uit, de vrije lucht in. Richting de fietsenstalling waar niemand was dan fietsen, maar waar het straks vijf minuten lang belachelijk druk zou zijn, om vervolgens weer uitgestorven achter te blijven.

Hij was uit de dagelijkse sleur getrokken. In zijn zoektocht naar wat anders, waarvoor hij was begonnen te schrijven over dingen waar niet het muffe gebouw in voorkwam van waaruit hij schreef, was het plotseling toch gelukt.

Pio Gotson - 15 tot en met 17 september, thuis. Ik heb het verhaal maar afgekapt want het slaat eigenlijk helemaal nergens op. Boeit me niet zo veel, was wel weer leuk. Tot de volgende.

Reacties

Populaire posts